Lieve Joris (Neerpelt, 1953) reisde meer dan vijftien jaar geleden haar heeroom achterna, die missionaris was. Over die reis doet ze verslag in Terug naar Congo. In 1997 ging ze opnieuw naar het oude Zaïre. Ze vond er een heel ander land. Een land in de chaos van de oorlog. Over een periode van vier jaar verbleef Joris tweeënhalf jaar in Congo. Ze bezocht er het binnenland en de grote steden. Ze woonde er samen met de ontwortelde Congolezen en leerde nonnen mayonaise maken. Ze studeerde er de nieuwste danspasjes in. In een huis van een Belg die jaren eerder de aftocht had geblazen, schreef ze haar nieuwe boek: Dans van de luipaard. Het is een schitterend historisch verslag over hoe de grote politiek in het leven van kleine mensen haakt. En hakt. Het is geschiedenis die ademt. Het legt de wortels van de macht bloot en de uitwassen van het kolonialisme. ,,Dit boek is als een meteoriet uit die oorlog gevallen,'' zegt ze. Een portret.
1
Waarom dwaalt u over de wereld in plaats van voor uw man en kinderen te zorgen?
De vraag viel tussen de plooien in een stoffig theatergebouw in Lubumbashi. Op het podium verschenen gevangen kindsoldaten voor een militair gerechtshof.
Het was een schijnproces.
,,Ik keek naar de kadogo's, de 'kinderen van Kabila' die voor me zaten. Ze hingen in hun stoelen. Rookten stiekem. Kleine boefjes. Schavuiten. Heel onschuldig begonnen maar intussen zoveel op hun geweten.
Ik ken de mechanismen. Ik weet alles over ontworteling, veelbelovend zijn en er toch niks van terechtbrengen.
Ik keek naar de besmeurde laarzen, naar de bezwete sokken van die jochies. Ik zag opeens mijn broer Fonny terug en hoe die vroeger thuiskwam van een nachtje stappen.
Ik hoorde religieuze muziek. Weemoedige muziek. Ik zat tegen het zonlicht in. Opeens stroomden de tranen over mijn gezicht. Ik moest denken aan Zaal Tijl. Zaal Tijl was ook zo'n theaterzaal die voor alles en nog wat werd gebruikt. Vendelzwaaien. Schooltheater. Prijsuitreikingen. Zaal Tijl, dat was: stof van jaren dat is vast blijven zitten.
Plots lag Neerpelt in Afrika.''
,,Ik moest terug naar Congo om in het reine te komen met mezelf. Deze reis was een voortzetting van een zelfonderzoek dat ik lang geleden begon. Ik, een vrouw van een postkoloniale generatie, wil te weten komen of een echte ontmoeting met de ander wel kan. Ondanks het feit dat ik in een andere cultuur ben opgegroeid. Vanaf mijn negentiende heb ik me aan andere samenlevingen blootgesteld. Ik kijk het liefst naar mezelf vanuit de verte.
Mijn voorvaders waren me voorgegaan. Dat verbond me met Congo, want zelfs schaamte verbindt je met een land. Zoals de Congolezen ons Belgen kunnen haten, zo kennen ze ons ook beter. Ik wil op een dag naast een Congolees kunnen zitten, ik wil dat wij elkaar kunnen spreken over de waarden die ons bij elkaar brengen in plaats van over de waarden die ons scheiden. Ik ben op zoek naar mensen tegen wie ik kan zeggen: okee, na alles wat wij hebben gedaan en na alles wat jullie hebben aangericht, waar gaan we nu met zijn allen naartoe?
Ik had over Congo en de Congolezen al een boek geschreven. Ik zou het anders niet hebben aangedurfd om op dat pijnlijke moment in 1997 in hun geschiedenis binnen te tuimelen. Ik ben geen oorlogscorrespondent. Je krijgt toch iets voyeuristisch als je landen in momenten van diepe crisis bezoekt. Het Mobutu-regime was ten einde en een nieuw regime trad aan. Congo was die eerste maanden lelijk. Het was een geruststelling dat ik deze mensen al op een ander en beter moment in hun leven had meegemaakt. Daardoor kon ik waarheid en leugen uit elkaar houden. Iedereen probeert zichzelf in die situatie opnieuw uit te vinden. Als je nu door Congo trekt, vind je geen enkele Congolees die ooit aan de kant van Mobutu heeft gestaan.
De mensen hadden er zo'n akelige trekken gekregen. Grijs van ellende werd iedereen ervan. 'Ze eren hun doden niet eens,' riep een Malinese VN-man me toe. Die dag was de nachtwaker van zijn chef overleden, aan wie deze erg was gehecht. De familieleden hadden zijn dood aangegrepen als een manier om snel aan geld te komen. Toen ik in Kisangani zat te schrijven, kwamen hulpverleners soms uitpuffen in mijn huis. De wanhoop nabij. Dertig jaar Mobutisme zijn niet in één keer uit te wissen. Door de jaren heen hebben burgers verschrikkelijke gewoontes ontwikkeld om te overleven. Er was altijd wel weer een nieuwe soort taks die men buitenlanders wilde laten betalen.
Ik was veranderd na mijn eerste boek. Maar de Congolezen blijven vastzitten aan vroeger. Als Kabila wordt vermoord, denken ze onmiddellijk aan de dood van Lumumba. Het verleden overvalt hen telkens opnieuw, ze kunnen er zich niet van loshaken. Ik heb in de loop der jaren het privilege gehad om zonder schokken tot andere inzichten te komen. Ik kan op dit moment zonder al te veel complexen zeggen: wij hebben de Congolezen vreselijke dingen aangedaan, maar kijk eens wat zij elkaar aandoen. Ik wil best op mijn verantwoordelijkheid en die van mijn voorvaderen gewezen worden, maar ik wil niet de enige zijn. Het is zoals V.S. Naipaul zegt: 'Het is gevaarlijk om de Afrikaan eeuwig als slachtoffer te blijven beschouwen.' Ik heb het de Congolezen ook vaak verweten: 'Jullie zijn zo kolonisabel'.
Die houding van eeuwig hulpbehoevenden, van volk met een bedelende hand, daar moeten ze vanaf. De Congolezen zijn er ook niet eerlijk in. Als onze eerste minister eraan komt, zeggen ze: 'Les Belges sont nos oncles.' Dat is een gelegenheidsargument. Op andere momenten roepen ze: ,,Zie eens wat Leopold II ons heeft aangedaan! Hoe durven die Belgen hier na veertig jaar onafhankelijkheid nog aan te komen!'' Als je een volk gekoloniseerd hebt, is er geen juist moment voor de onafhankelijkheid. Koloniseren betekent dat je paternalistisch bent en ervoor zorgt dat de mensen niet op eigen benen kunnen staan. Ik speel niet de rol van kolonisator die van plan is om de gekoloniseerde eronder te houden. Ik neem de vertolking van nos oncles niet op mij.
,,Mama Lieve, noemden ze me soms. Of Madame. Dat 'Madame' krijg je er niet uit. Ik noemde de nachtwaker ook papa Philippe. Ik heb elf maanden in bijna koloniale omstandigheden in Kisangani zitten schrijven. Ik keek uit over een zijarm van de Congostroom. Ik vroeg Lily, de vrouw die voor me kookte, om fruit voor me te zoeken. Zonder appeltjes begin ik niet te schrijven. Dat is een gewoonte van jaren. Kleine rode appeltjes. Marek, mijn vriend, noemt dat vieze appeltjes. In Afrika hebben ze geen vieze appeltjes. Lily kocht waterige vruchten voor me die ze daar rode avocado's noemen.
Ik keek naar buiten door de grote kapotgeschoten ruit en zag het oude Congo aan me voorbijtrekken. Vrouwen in grote prauwen die het binnenland invoeren. Ik zag hoe ze maniok stampten. Vuurtjes kringelden omhoog. De mensen leefden zoals ze altijd geleefd hadden.
Als ze 's ochtends voorbijvoeren, zagen ze een blanke die op en neer sprong op het terras. Ik deed iedere ochtend mijn turnoefeningen terwijl ik naar The Voice of America luisterde. Men noemde de wijk waar ik woonde Petit Paris ''.
2
,,Zoveel van mij heeft met Fonny te maken. Ik was een beetje verliefd op hem, zoals een zusje dat vaak is op haar kleine broer. Ik ging soms aan zijn kleren ruiken. Zweet en avontuur. Hij was een mooie jongen. Groot, met groene ogen. Zo'n jongen die het allemaal wel voor mekaar krijgt. Op de kostschool deed hij mijn prestige stijgen. Zijn turbulent en gevaarlijk leven is zo intens verweven met wie ik uiteindelijk geworden ben. Hij was drie jaar ouder dan ik. Terwijl ik nog braaf op kostschool zat in Peer, was hij al helemaal vrijgevochten. Toen ik op mijn eenentwintigste terugkwam van mijn eerste reis naar Amerika, heb ik hem aangekeken en gedacht: God, eigenlijk ben ik vanwege hem op reis gegaan. Hij was diegene die al van jongsaf naar Paradiso ging. Hij reisde naar Turkije. Hij was de wildebras die ik wilde worden. Hij schilderde, hij maakte muziek, hij was in mijn ogen geniaal, maar hij maakte nooit iets af.
Eén druppel warm water doorbreekt de kou, zei bomma altijd. Bomma heeft me behoed voor de ontreddering. Ze heeft me volharding bijgebracht. Ik heb dikwijls aan haar woorden moeten denken toen ik in Afrika was.
Als mensen me vragen: ben je niet teleurgesteld in Congo? Zal het ooit nog beter worden? moet ik aan Zizi denken. Zizi is een man van eenenzestig. Hij was mijn morele baken in dat getormenteerde Congo, een land dat nogal wat vraagt van een individu. Ik had hem tijdens mijn vorige reis al ontmoet. Hij was niet veranderd. Voor mij is het niet moeilijk om moreel rechtop te blijven. Voor Zizi, voor mensen die geknakt zijn door een regime, door de politiek, door de macht, is dat een karwei. Je ziet er mensen die geen zelfrespect meer hebben, die zo beproefd zijn dat ze geen uitweg meer weten.
Maar er zijn er ook die overeind blijven. Die mensen geven mij het gevoel dat het land er ooit bovenop zal komen. Een druppel warm water doorbreekt de kou.
Leef maar eens met de vunzigheid van macht. Ik ben nog altijd niet bekomen van mijn verbazing over de kleinzieligheid waartoe macht kan leiden. Hoe mensen de frustratie van een volk kunnen prikkelen om hen aan te zetten tot onderlinge haat. Ik heb de schrijnende waanzin gezien.
Politiek was soms niet meer dan de waan van de dag. De tijdelijke waan en de dingen die beklijven, wil ik uit elkaar blijven houden. Ik heb de politieke toestand willen schetsen door te beschrijven hoe die in het leven van gewone mensen binnensijpelt. Dat lag niet voor de hand. Maar ik kon in dit boek ook niet aan de snel veranderende politieke situatie voorbijgaan. Daarom heb ik er soms televisiejournaals ingelast. Een technisch trucje. Hoewel. Ik heb er veel televisie gekeken. Ik bestudeerde de videoclips om de nieuwste danspasjes te leren.
Als ze op de dansvloer plots beginnen roepen: Hééli, Hélicoptèèèèèèèrrrr!
Dan moet je wel weten dat je je wijsvinger in brede cirkelbewegingen boven je hoofd moet brengen. Wie naar Congo wil, moet leren dansen.''
3
,,De manier waarop jij over zwarten praat, het lijkt wel alsof je niet zou aarzelen om intiem contact met hen te hebben,' zei een blanke me in Congo. De bars in Kinshasa zitten vol met blanke mannen als hij, op zoek naar een zwarte vrouw om mee naar bed te gaan. Ik heb in Congo ook de leden van de Lost White Tribes, zoals een Italiaanse journalist ze noemde, de Verloren Blanke Stammen, aangetroffen. Ze zijn dubbel ontheemd. Ze hebben hun leven lang in Afrika gewerkt, waar ze zich verschansten in hun van de zwarte cultuur afgeschermde, kleine, onnatuurlijke blanke wereldje. Zulke mensen kennen mij niet. Ze kunnen niet begrijpen dat ik in Congo arriveer met in mijn bagage het enthousiasme voor de onafhankelijkheid en de walging voor de regimes die er aan de macht kwamen. Ze kunnen mij niet duiden. Ze kunnen me zelfs als vrouw niet duiden. Ze hebben de ontwikkelingen in Europa niet meegemaakt. Ze begrijpen niet dat een vrouw niet vastgeketend hoeft te zitten aan een man.
Ik heb ook zoveel bewogen de afgelopen jaren. Alsmaar op reis. Onrustig voortgedreven. Voortdurend bezorgd: kan ik mijn notities redden? Red ik het financieel? Ik ben gewoon op reis gegaan met het buideltje geld van mijn vorige boek.
Er zijn tijden en landen en periodes in je leven waarin je de rust hebt om verliefd te worden. Die had ik in Congo niet. Het was de afgelopen vier jaar heel aangenaam om af en toe thuis te komen. In Amsterdam. Bij Marek. Niets is beter dan te reizen met de wetenschap dat er thuis iemand op me zit te wachten.
In Congo hebben heel wat mensen me bescherming en affectie geboden. Ik moet broertjes en zusjes om me heen hebben. Ik ga ook in hun leven op. Ik ben van jongsaf gewend om mij te hechten aan mensen uit mijn omgeving. Ik ben voortdurend op zoek naar een woelig nest. Terwijl ik uit mijn oude nest ontsnapt ben. Ik ben de middelste van negen. Als je in zo'n grote familie als de mijne opgroeit en de grote wereld intrekt, heb je heel wat kansen gehad om verschillende karakters te bestuderen. Ik neem mijn hele persoon mee op reis. Ik verblijf het liefst bij gewone mensen. Tussen hen. Ik word affectief afhankelijk van mijn omgeving. Ik begin te kibbelen. Kan ik heel goed! Soms ben ik verschrikkelijk. Staat de televisie om halfzes 's ochtends keihard aan in het gezin waar ik verblijf en word ik daardoor wakker, nou dat zullen ze geweten hebben. Ik ben soms een behoorlijke terrorist. Ik probeer te overleven in omstandigheden die niet evident zijn, maar ik zet die omstandigheden wel naar mijn hand. Dat is mij toevertrouwd. Als ik ergens kom, ga ik meteen de boel rangschikken.
Maar ik wil evengoed door alles heen prikken. Op alle momenten van de dag, waar ik ook ben.
Beetje dansen, drinken, lachen - daar zijn de Congolezen overigens ook heel goed in. Want even later zit je toch weer voor de televisie en is er weer iets verschrikkelijks gebeurd.''
,,'Je moet je jongste broer bellen,''' zei de Belgische consul op een dag. Ik zat midden in dat schijnproces in Lubumbashi. Het was een unieke gebeurtenis. Ik logeerde bij de consul thuis. Ik belde Tony.
Ik hoorde hoe aan de andere kant van de lijn de hele familie bij elkaar zat.
,,Lieve, onze Fonny is gestorven,'' zei mijn broer.
Ik ben in Congo gebleven. Niemand verwachtte van mij dat ik terug naar huis zou komen. Ik moest meteen aan heeroom denken, die ook zijn broer verloor terwijl hij in Congo zat. Als je alleen zo'n dood moet verwerken, verwerk je het nooit echt. Je wil graag blijven en tegelijkertijd is je hart bij je familie thuis. Je zit temidden van de historische feiten, maar je mist een deel van je eigen familiegeschiedenis.''
,,Mijn broer is aan een overdosis overleden. Ik zeg dat schroomvallig. Drugs. Het is onschuldig begonnen, maar het werd een familietragedie. Het lijkt een banaal drama. Je zegt: och, Herman Brood springt uit het raam. Ach, Jotie 't Hooft is eraan. Heel wat families hebben ermee te maken. Het is zoals honger en armoe. Omdat het drama zo wijdverbreid is, is het er nog niet minder erg om. Aan de ene kant verscheurt het een familie, aan de andere kant houdt het haar ook samen. Verdriet dat je samen deelt, bindt.
Ik heb altijd beweerd: ik kan me niet met de problemen van Afrika bezighouden als ik de problemen thuis veronachtzaam. Soms probeerde ik Fonny te helpen. Ging ik naar het huis van mijn ouders waar hij was aangespoeld, bleef ik dagen bij hem. Ik ging zijn kleren strijken. Psychiaters bellen. Op hem inpraten: kick toch af, jongen. Centra zoeken. Het was een drama dat zo dichtbij was, maar ook zo onafwendbaar. Het was de hel van het individualisme. Mijn familie heeft zich staande gehouden. Sterke ouders.''
,,Congo is als een familie die alle reden heeft om samenhorig te zijn, maar waar iedereen elkaar in de haren vliegt. Dat ligt aan de leiders die het land heeft gehad. De mensen hebben die mentaliteit ontwikkeld in de Mobutu-tijd. Niemand riep hen tot de orde. De schade die Mobutu heeft aangericht, is enorm. Mensen konden op geen enkel systeem terugvallen, dus grepen ze naar de oude orde: de stam. Het tribalisme triomfeerde. Een mens zoekt houvast in de oudste banden die hij heeft.
In Congo is het systeem zo afgebrokkeld dat wie er ook de macht overneemt, hij niet meer zijn eigen baas is. Kijk maar naar wat er nu gebeurt. De hele buitenwereld denkt mee met de zoon van Kabila.
Ik heb soms heimwee gehad naar het Congo van 1985. Alles is er zo ingewikkeld geworden. Ik schrijf niet over de internationale verhoudingen in Afrika, dat laat ik liever over aan de specialisten. Maar de situatie leende zich wel dikwijls tot dat soort beschouwingen. Als ik in het oosten van het land kwam, was het net alsof ik Congo uit tuimelde. Congo is een beest dat door hyena's uiteen wordt gereten.
Ik ben het binnenland ingetrokken. Alleen daar zie je de werkelijke dimensie van het drama. In de hoofdstad zit je altijd met intenties, grote woorden, leugens. De kleine dorpen, de kleine huizen, bij de gewone mensen, daar ligt de werkelijkheid, open en bloot. Ik ben geen schrijver van grote politieke theorieën. Het dagelijkse leven is me dierbaarder.''
4
,,Op de vensterbank stond een koperen asbak uit Congo en een sanseveria. Iedere keer als het thuis boel was vanwege Fonny, liep ik naar de overkant. Daar woonde bomma. Zij bood beschutting. Ik bespiedde ons huis van achter het gordijn. Ik zat op veilige afstand op de ontknoping te wachten. Ik ben van jongs af een observator geweest. 'Is 't gedaan, Lieve?' riep bomma dan. 'Ga eens achterom zien.' Ik liep heen en weer van het ene huis naar het andere.
Mezelf onzichtbaar maken, dat kan ik goed. Ik heb het nodig om bij mijn personages binnen te dringen. Ik trok ook door Congo als een observator. Ik pende 29 schriftjes vol. Die notities moest ik door de oorlog zien te sleuren. Bij het begin van mijn reis is een groot deel van mijn bagage geplunderd. Dat was een drama. Op zulke momenten sla ik me voor het hoofd: Joris. Je hebt al zoveel moeten achterlaten en dan kun je niet eens voor je spullen zorgen. Ik kan mezelf veel verwijten maken.''
,,Ik kom binnen negen maanden terug, had ik haar gezegd. Op mijn negentiende ging ik voor het eerst weg. Ik had de brui gegeven aan mijn studies psychologie in Leuven. Ik haatte statistiek. Oudere man als minnaar. Ouders woest. Ik vertrok naar Amerika als au pair. 'Hier,' zei bomma. Ze lag in het ziekenhuis en tastte in haar nachtkastje. Ze stopte me een paar langwerpige, ovale, grijze snoepjes met suiker erop, toe. 'Zjibkes voor onderweg.'
Maanden later ontving ik in Amerika een brief waarin geschreven stond: 'Bomma is dood'. Ik had opeens geen reden meer om naar huis te gaan. Ik ben twee jaar in Amerika gebleven.
Ik leerde er Kamal kennen, mijn Palestijnse vriend. Met hem reisde ik voor het eerst naar Libanon. Met hem begon mijn belangstelling voor het Midden-Oosten. De Arabische wereld, Afrika. Ik zit nog midden in een ontdekkingsreis. Ik kan mijn gulzigheid niet onderdrukken. Ik heb er ook veel voor moeten laten. En natuurlijk realiseer ik me dat het op een dag voorbij kan zijn. Te veel rugpijn. Benen die niet meer mee kunnen. Daarom aarzel ik nooit lang om weer te vertrekken. Maar ik ben behoedzaam. Ik reis ontzettend traag. Altijd op weg naar het volgende nest.''
Waar zijn ze, de Chinezen die Mobutu masseerden en hem afrodisiaca gaven? De jezuïeten die hem tijdens de zondagsmis langdurig bewierookten? Ze zijn vertrokken zonder een spoor achter te laten - pagina's van een geschiedenis die niemand ooit zal schrijven. Niets was hier heilig, alles is onteerd. Priesters hadden kinderen, zusters stierven aan aids, voor de bisschop werd een huis gebouwd van een miljoen dollar.
* LIEVE JORIS, Dans van de luipaard, Meulenhoff, Amsterdam, 448 blz., 23,95 euro (966 fr.).
Verberg tekst