De wereld mag dan in vuur en vlam staan, in de dichtbundel Zing Zing van Peter Verhelst gloren hoop en optimisme. 'Cynisme, daar heb ik het helemaal mee gehad. Tijd om de schoonheid weer bij de mensen te brengen.'
Stapel zijn boeken op elkaar en zijn oeuvre reikt bijna dijhoog. Net als zijn prijzenlijst: er zijn weinig bekroningen die Peter Verhelst niet aan zijn pen heeft geregen. Niet dat het succes naar zijn hoofd stijgt. In zijn rommelige werkkamer wijst hij relativerend naar een bestofte Gouden Uil: ‘Die heeft jaren dienst gedaan als wisseltrofee bij gezelschapsspelletjes.’
De erkenning heeft hem niet lui gemaakt. Naast zijn job als regisseur en tekstschrijver bij het stadstheater NTGent blijft hij verwoed publiceren. Schreef hij met De kunst van het crashen nog een van dé boeken van 2015, dan ligt er nu alweer een nieuwe, lijvige bundel klaar. In Zing Zing verkent hij opnieuw de grenzen van de taal en probeert hij de kloof met de ander te dichten.
‘Het idee voor Zing Zing is twee jaar geleden ontstaan, tijdens de repetities voor Parsifal (opera die Verhelst regisseerde en waarvoor hij de tekst schreef, nvdr). De acteurs moesten elke dag twee tot drie uur zingen. Zelf zing ik nooit – dat is me te intiem – maar zingende mensen zijn fantastisch. Ze keren zich bijna letterlijk binnenstebuiten, en geloof me, je ziet nogal wat als iemand uit volle borst zingt. Sommigen veranderden weer in een kind van acht jaar, anderen kregen plots adellijke trekken, en Wim Opbrouck werd een soort blauwe vinvis die voor de hele wereld zong. De beeldenstroom was indrukwekkend. Eerst wilde ik het zingen verwerken in De kunst van het crashen , maar dat werkte niet. Toen vroegen enkele bevriende kunstenaars me te werken met muziek, dans en zang: zo groeide er een organisch geheel.’
Hebt u geprobeerd om de muzikaliteit in de poëzieregels te laten doorklinken?
PETER VERHELST: Het is verleidelijk om de poëzie een muzikale toets te geven. Zo is het sonnet bijna een liedvorm, als je daar een beetje bedreven in raakt, gaat een sonnet schrijven even makkelijk als ademen. Je kunt boodschappenlijstjes opdreunen in sonnetvorm. Maar net dat, muzikaliteit door een structuur, wilde ik niet. De muziek van botsende dingen, dat boeide me. Wat vreemd is, want ik haat alle atonale muziek: mijn lichaam wordt opstandig van dissonanten, geef mij maar harmonie. Maar in poëzie kan dat wel. Laat de regels maar schuren, laat ze maar abrupt afbreken. Daar schuilt ook muziek in.
2015 was een turbulent jaar. Bent u verbijsterd door alles wat er gebeurd is?
VERHELST: Verbijsterd? Nee. We leven in zeer boeiende tijden en bevinden ons in de bevoorrechte positie dat we ernaar kunnen kijken. Onze Europese waarden zullen getest worden. Nu zullen we het verschil zien tussen wat grondwettelijk op papier staat en wat er in de praktijk gebeurt. Op het moment dat grondrechten op de proef worden gesteld, weten we wat ze waard zijn, en dat is blijkbaar minder dan lang is verkondigd. Plots kennen we onze positie weer, en die is zwak. We stellen economisch weinig voor, militair nog minder en ook onze morele positie takelt af. Even op straat ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederlijkheid’ schreeuwen, stelt niets voor. Niemand luistert. Al die verlichtingswaarden worden netjes afgebouwd, ook in België, het liefst in een razend tempo. Maar wat zal er in de plaats komen? Nu kijken we naar die rare, excentrieke figuur die Poetin heet, maar hoever staan wij van hem af als de politieke evoluties zo doorgaan?
Moet de kunst, geconfronteerd met die maatschappelijke problemen, een positie innemen?
VERHELST: Gelukkig hebben we in Europa inderdaad nog de kunsten. Voor mezelf denk ik dan vooral aan het theater. Eigenlijk is dat een heel bourgeois kunst, voor de witte middenklasse, die op een heel veilige manier omgaat met maatschappelijke kwesties. Dus moeten we eens nadenken hoe theater in deze tijden nog relevant kan zijn. Dezelfde vraag kun je de poëzie voor de voeten werpen: waarom schrijft iemand, in de grotere context, nog gedichten?
Ja, waarom eigenlijk?
VERHELST: Mij valt vooral de traagheid van poëzie op. De ambetante, jeukende traagheid – een tekst die je zeventig keer moet lezen en die dan als dik bloed je lichaam binnensijpelt. Terwijl het economisch totaal onverantwoord is om je daarmee bezig te houden. Maar het is letterlijk taalonderzoek, en dat maakt poëzie zeer relevant. Het is een ideologisch verzet tegen de alomtegenwoordige taalvervuiling. Niemand lijkt nog te weten wat hij zegt. Iemand doet een uitspraak om die dan bijna meteen te herroepen: nee, zo heb ik het niet bedoeld, je hebt de context gemist. Ja, spreek dan minder slordig! Taal is een machtig wapen, en poëzie brengt inzicht in die machtsstructuur.
Is het theater te braaf geworden?
VERHELST: Daar kan ik moeilijk over oordelen: ik zie te weinig dingen, ik heb mijn handen vol met NTGent. Maar ja, we moeten nog scherper, nog genadelozer worden en bereid zijn nieuwe vormen te vinden. Maar het blijft iets magisch: levende wezens die binnen handbereik iets voor je doen. Er wordt een fysieke en psychologische ruimte gecreëerd waarbinnen denkbeelden kunnen worden doorgegeven, en omdat theater een heel dure kunst is, heb je meteen ook heel wat verantwoordelijkheid. Wil je je publiek een leuke avond bezorgen, of wil je dat de mensen na afloop in discussie gaan over wat ze nu precies gezien hebben? Dat is een van de taken van een kunstenaar. Kunst moet er af en toe voor zorgen dat je op je grondvesten davert. Goede kunst leert je op een andere manier te kijken.
Net als de poëzie de taalvervuiling countert, moet kunst de beeldvervuiling tegengaan?
VERHELST: Die beeldenstroom is inderdaad overweldigend. Daarom werk ik in het theater vaak met een lichte vertraging, zodat je leert kijken en het beeld echt ziet. Sommige mensen worden daar gek van – ‘Maar er gebeurt niets!’ – terwijl er zo veel gaande is als je jezelf maar dwingt om te kijken. Ooit een vrouw in rok voor je de trap zien opgaan? Plots zie je een hoefijzer in de kuitspier verschijnen. Een hoefijzertje van vlees! Zo’n verrassende schoonheid maakt mijn dag goed.
Ik begrijp dat het niet vanzelfsprekend is: mensen komen van hun werk, hebben in de file gestaan, hun diner gemist, om dan net op tijd in het pluche neer te ploffen, en wat krijgen ze voorgeschoteld? Iemand die in het halfduister een kwartier met zijn hoofd van links naar rechts beweegt. Ik kan me voorstellen dat mensen daar lastig van worden. Maar het is een oefening in het kijken. Wat een ongelofelijke rijkdom om al die details te mogen aanschouwen. Dat is geen verzet tegen beeldenvervuiling, maar een oprechte droom om mijn manier van kijken te laten zien. En soms lukt het. Dan zit ik achteraan in de zaal te kijken naar het publiek. Een rug kan niet liegen. Eerst zitten mensen wat ineengezakt, uit te blazen van een drukke dag, en plots zie je het: die rug die zich een beetje recht, die een klein beetje vooroverbuigt om het beter te zien. Voor die ervaring zou ik mensen van de straat naar binnen sleuren.
Moet het theater zelf de straat op?
VERHELST: Ik zou graag meer de straat op gaan. In Brugge hadden we een project waarbij mensen in het openbaar naar een heel minimalistische performance konden kijken. Een vuur dat brandt, druppende stenen in een donkere, haast sacrale ruimte. Duizenden mensen zijn er even bij komen zitten. Of het nu Japanse toeristen waren, of shoppende Bruggelingen: iedereen begrijpt zonder uitleg wat er gebeurt. Even kijken, even rusten, en dan terug de hectische stad in. Dat hoeft echt niet groots te zijn. Of neem de piano’s die tegenwoordig overal worden neergezet. Je kunt daar cynisch over doen, maar let maar eens op wat er gebeurt als iemand echt goed speelt. Als vliegen op confituur troepen de mensen daaromheen. Dat zou het theater kunnen en moeten zijn. Het moet meer zijn dan een goedkope versie van de opera. Schoonheid moet toegankelijk zijn voor iedereen. Misschien gaat er dan iets gebeuren. Zo is Tongkat (het boek waarmee Verhelst de Gouden Uil won, nvdr) recent vertaald in het Arabisch en in Egypte verschenen. Daar betekent dat boek iets: het gaat over een revolutie waarbij één mens overblijft, wat daar een gevoelige snaar raakt. Iemand zei dat mijn roman hun vlammetje brandende houdt. Terwijl kunst bij ons nog meer een luxe is, iets waar je niet per se mee in aanraking komt, een randverschijnsel dat net goed genoeg is voor de eindejaarslijstjes. Dat wil ik veranderen.
De schouwburg mag afgebroken worden?
VERHELST: Dat nu ook weer niet. De schouwburg is een fantastische plek, een vrijplaats waar je kunt nadenken over wie wij zijn, waar je honderduit kunt experimenteren. Op een legale wijze dan nog. Het gebouw op zich omarmt je. Het ziet er meestal uit als een protserige pralinedoos, maar het is juist de uitdaging om iets te maken dat kan optornen tegen die kitsch.
Voor iemand die al een tijdje de kaap van de vijftig heeft gerond, bent u nog zeer ambitieus.
VERHELST: De midlifecrisis is voorbij hoor! Ik ben niet bezadigder geworden. Mijn leeftijd heeft een zeker voordeel: je bent de som van al je mislukkingen en, soms, heel af en toe, van je kleine triomfen. Alles wat ik doe, is daar een neerslag van. Maar hopelijk is mijn werk niet enkel bestemd voor drieënvijftigjarigen, maar bereik ik ook jonge mensen en kan ik hen hetzelfde gevoel geven dat mij ooit vergund was: opgekruld in de sofa een boekje liggen lezen en voelen hoe het netwerk in je hoofd gaat gensteren, hoe een nieuwe wereld voor je opengaat.
Op cynisme zullen we u niet betrappen.
VERHELST: God, nee, daar heb ik het volledig mee gehad. Zelfs ironie is op het kantje. Zeker in deze tijden waarin men zich terecht afvraagt of onze kunsten wel hun subsidies waard zijn, mogen we niet cynisch achteroverleunen. ‘Denk je dat jouw kunst zijn plek waard is, dat wij daarvoor moeten betalen?’ Dat is een legitieme vraag. Mijn antwoord is volmondig ja, en ik wil verantwoording afleggen voor de gebruikte gelden. Er wordt bijzonder hard gewerkt in de culturele sector, vaak met heel schaarse middelen. Bij NTGent is de afgelopen tien jaar een derde van het personeel afgevloeid. We bijten elke euro in vieren en wekelijks stellen we de vraag: is het de moeite dat we dit doen? Loont deze voorstelling de investering? Maar we klagen niet, we blijven verder theater maken. Wel mag de economische maatstaf niet gehanteerd worden om de kwaliteit van een stuk te beoordelen. En er moet ruimte blijven om te falen, want door het falen kom je vaak andere zaken op het spoor die wel werken.
Zoek privésponsors, luidt het liberale devies.
VERHELST: Daar is NTG mee bezig, maar je moet ze vinden. Wie gaat geld pompen in een schouwburg waar jaarlijks een paar honderdduizend tickets worden verkocht? Dat is peanuts als je het vergelijkt met voetbal. We kunnen Johan Simons (theater- en operaregisseur, nvdr) toch geen shirt laten aantrekken met een slogan op? Maar we blijven zoeken. Zelf ben ik zeer voor het mecenaat te vinden. Ik herinner me een project van een directeur van een metaalfabriek. Elk jaar nodigde hij een aantal kunstenaars uit om samen met de arbeiders aan de slag te gaan. Samen dingen maken. Eerst is dat wat onwennig, maar na een tijd ontstond er een discussie tussen de arbeiders: wat is kunst? Het is ambacht, zeker, maar blijkbaar ook net iets meer. Zo sponsorde de directeur op een wat rare manier kunstenaars, maar het was ook interessant voor zijn fabriek want de werknemers gingen net iets creatiever denken. En wees maar zeker dat ook de kunstenaar er iets van opsteekt. Dat soort mecenaat is me tien keer liever dan iemand die gewoon een miljoen euro op een bankrekening stort. Wat, voor alle duidelijkheid, altijd welkom is hoor.
DOOR RODERIK SIX ■
Verberg tekst