'Ook zal de hemel boven u van koper zijn en de aarde onder u van ijzer', waarschuwt het Bijbelboek Deuteronomium aan diegenen die Gods geboden niet volgen. Het is een passage die de wereld als een kooi verbeeldt, een staalharde gevangenis zonder zicht op ontsnapping - want de hemel is gesloten. In de poëzie van Stefan Hertmans, die het Bijbelcitaat gebruikt als motto voor zijn nieuwe bundel Onder een koperen hemel, valt het uitspansel op het eerste gezicht inderdaad niet te trotseren. Net als in zijn vorige bundel, De val van vrije dagen (2010), zijn Hertmans' gedichten immers doordesemd met een besef van eindigheid. Dit is poëzie over 'dat / wat de tijd wegvreet', waarin engelenvleugels smeulen tussen de as. Vroeg in de bundel treffen we zelfs een blauwe vinvis aan, 'wit gebraden' in een teloorgaande wereld waarin 'iets mis' is met de getijden - een doemscenario waarin de opwarming van de aarde rigoureus wordt doorgedacht.
Datzelfde gedicht eindigt met het dubbelzinnige beeld van een 'laatste sirene', 'die huilde zonder letters'. Aan de ene kant is dat de loeiende sirene die de noodklok niet succesvol heeft weten te luiden. Maar Hertmans verwijst natuurlijk ook naar de sirenen uit de klassieke mythologie, die met hun gezang schepen lieten vergaan. Dat die mythische wezens samen met de wereld ten onder gaan, is in het literaire universum van deze auteur misschien nog wel het grootste verlies. In het openingsgedicht van de bundel verbeeldt Hertmans het gedicht enigszins weemoedig als een huis dat we zelf moeten vullen, met onder meer 'planken van verhalen / die geen hond nog wil'. Een vanzelfsprekend publiek heeft de literatuur met andere woorden niet meer; de traditie moet vrezen voor vergetelheid. 'Antika' ligt inmiddels te verstoffen op een markt in de Georgische hoofdstad Tbilisi, in de vorm van een koperen leeuw die wacht 'omdat men hem niet kent, / tussen de rommel van een wereldrijk'.
Romantisch
Hertmans zou echter Hertmans niet zijn als hij daar geen memorabel beeld tegenover zette. 'Antika' is voor hem evengoed verbonden aan het springkruid, aan het openschieten van vegetatie, aan volrijpe bloei. Niet voor niets heeft de dichter een zwak voor de beroemde blauwe bloem van Novalis, die een belangrijke rol speelt in een schitterend gedicht over zijn moeder (zie inzet). In Hertmans' poëzie heeft de natuur soms iets ouderwets romantisch - we zijn er 'eeuwig jong', ver weg van 'de torens van een verkoolde stad' die in de verte walmen. In de verbondenheid van natuur en kunst ervaart de dichter de mogelijkheid om los te komen van het verval: het volmaakte gedicht zal blijven glanzen 'als gezang, geslepen ijs, / soeverein ondanks de tijd'. Geen wonder dat Hertmans niet Adriaan Roland Holst, maar Hans Faverey aanduidt als 'Prins der Dichters': ook in zijn poëzie draait het om literaire ijskristallen waarin de tijd bevriest. En dat is, zo poneert Hertmans, een zaak van fundamenteel belang: 'Het is maar werk, / maar het is alles wat er is'.
Maar hoe zit het dan met die koperen hemel waarvoor Deuteronomium waarschuwt? Tegenover de Bijbel plaatst Hertmans een tweede motto, van de dichter J.H. Leopold: 'Schoonheid is tyranniek gezind / en zelfgerecht en voert bewind.' Bij Hertmans krijgt de esthetiek altijd het laatste woord, óók als de hemel van koper is. Sterker nog: de soevereiniteit van de schoonheid (in dit geval de poëtische taal) is zo sterk, dat er barsten in het firmament kunnen ontstaan. Zo is er een gedicht met 'een ster van bloedrood koper', waarin slechts een deel van de hemel van metaal is. Opvallender nog is Hertmans' commentaar op het schilderij Aanbidding door de wijzen (1304) van Giotto di Bondone, waarin de hemel letterlijk wordt opengebroken door de barsten die in de loop der tijd in het doek zijn ontstaan. Het zijn 'de eerste tekenen van kunst', volgens Hertmans: de schoonheid ontstaat als de hemel wordt opengerukt.
Voorgangers
Onder een koperen hemel maakt die schoonheid voortdurend invoelbaar, is er soms haast een ode aan. Hertmans is dan ook gul in zijn verwijzingen naar gewaardeerde voorgangers, van 'Vera Janacopoulos' van Jan Engelman tot 'Mei' van Herman Gorter; van T.S. Eliots 'The Waste Land' tot 'Der Panther' van Rainer Maria Rilke. Hoezeer Hertmans samenvalt met de traditie die hem lief is, en die hij vol vuur bewaakt, blijkt nog het best uit het titelgedicht van de bundel. De openingsstrofe laat mooi zien hoezeer schrijven en identiteit in deze poëzie samenhangen: 'Onder een koperen hemel / gloeiend als Sabazios in Frygië / werd ik van kop tot teen verbrand, / mijn huid een vel om op te schrijven.' In het vervolg van het gedicht beschrijft Hertmans hoe een ik-figuur met zijn geliefde vrijt 'in golvend graniet' - mogelijk een verwijzing naar een grafsteen. De geliefde blijkt niemand minder dan de mythische Persephone: 'Zes granaatappelpitten in je mond, / een man met een paard en kar / rijst uit een kloof in warme grond.' De verrijzende gedaante is Hades, die Persephone komt opeisen voor de onderwereld - elke granaatappelpit betekent volgens de mythe dat hij haar een maand mag hebben. Hertmans' ik-figuur laat zich echter niet overdonderen: 'Ooit kom ik je weer halen, / Hades' laatste seizoen, / we duiken diep en komen / nooit meer weer.'
Wie zo overtuigd met zijn Persephone in de dood durft te verdwijnen, is haast een verpersoonlijking van 'Antika'. Als de hemel van koper is, beschikt Hertmans over de kunst om een vluchtroute in de aarde te vinden - of die nu van ijzer is of niet. Het is de poëzie zelf die zo'n diepe duik mogelijk maakt, en dat levert in dit geval een memorabele bundel op.
De Bezige Bij, 128 blz., 22,99 € (e-boek 9,99 €).
Verberg tekst