Tomas Nevinson, zo heet de kolossale hekkensluiter van het kolossale oeuvre van Javier Marías, de Spaanse schrijver die enkele weken geleden onverwacht het leven liet. De roman telt ruim zeshonderd pagina's maar zoals te doen gebruikelijk bij Marías is de plot niet zo ingewikkeld. Verteller en hoofdpersoon is Tomas Nevinson, de echtgenoot van de Madrileense vrouw die centraal staat in Marías' vorige roman, Berta Isla. Nevinson heeft jarenlang voor de Britse geheime dienst gewerkt en keert in 1994 terug naar Madrid, waar hij met een baan op de Britse ambassade in rustiger vaarwater terechtkomt.
Maar begin 1997 krijgt hij van zijn oude baas Bertram Tupra het verzoek om in Ruán, een door Marías verzonnen provinciestad in het noordwesten van Spanje, María Magdalena Orúe O'Dea te vinden, een terroriste van de IRA die in 1987 betrokken was bij twee bloedige aanslagen van de Baskische terreurorganisatie ETA. In Ruán heeft zij onder een andere naam een nieuw leven opgebouwd, maar de vrees bestaat dat ze betrokken is bij de voorbereidingen van nieuwe aanslagen.
Om die te voorkomen (en ook omdat ze haar straf niet mag ontlopen) moet zij worden opgespoord en in staat van beschuldiging worden gesteld. Bijzondere omstandigheid in deze operatie is dat er drie verdachten zijn. Aan Nevinson de taak om te achterhalen wie van de drie Orúe O'Dea is en om voldoende bewijs tegen haar te verzamelen dan wel haar te vermoorden als hij daar niet in mocht slagen.
Na een halfjaar weet Nevinson nog altijd niet zeker wie van de drie vrouwen de terroriste is. Tupra begint zijn geduld te verliezen en meent op basis van een aantal gegevens wél te weten wie ze moeten hebben. Maar dit bewijs (in feite zijn het niet meer dan vermoedens) is bij lange na niet voldoende om de vrouw achter de tralies te krijgen en dus moet Nevinson haar naar de andere wereld helpen. Hij heeft het moeilijk met deze opdracht. Niet dat hij nooit eerder iemand voor zijn werk heeft omgebracht, maar dat waren mannen. Een vrouw, dat is andere koek, zo legt hij op de eerste pagina's van de roman al uitvoerig uit.
Op basis van deze samenvatting kan Tomas Nevinson worden getypeerd als een spionageroman. Maar dat is, zo zou je daar onmiddellijk aan toe kunnen voegen, van ondergeschikt belang. Bij Marías gaat het immers niet in de eerste plaats om de plot maar om de lange gedachtenstromen van de verteller, diens gedetailleerde observaties, vermoedens, angsten, overpeinzingen en speculaties over grote thema's als trouw, verraad, geweld, moord, dood, herinnering, tijd en identiteit. Maar je zou het ook anders kunnen zien en Tomas Nevinson kunnen beschouwen als een roman die de grenzen van het genre van de spionageroman op superieure wijze verlegt, net zoals Marías eerder, in romans als Een hart zo blank en De verliefden, de grenzen van de thriller op magistrale wijze oprekte.
Het idee van Tomas Nevinson als spionageroman werpt met terugwerkende kracht bovendien nieuw licht op de andere romans van Marías. Want zijn de ik-vertellers in Aller zielen, Een hart zo blank, Denk morgen op het slagveld aan mij, De verliefden en Zo begint het slechte niet stuk voor stuk spionnen in de brede zin van het woord? Net als 'echte' spionnen zoals Tomas Nevinson opereren ze alleen, verkeren ze voortdurend in de hoogste staat van alertheid en delen ze hun gedachten en gevoelens niet of nauwelijks met anderen. Ze hoeden zich ervoor om in het leven op te gaan en geven zich niet bloot in de relaties die ze aangaan. In plaats daarvan bewaren ze afstand, observeren ze de werkelijkheid en brengen ze haar zo nauwkeurig mogelijk in kaart. Relevante of mogelijk relevante details worden onder een microscoopglas gelegd en geïnterpreteerd. Elk detail telt, of kán tellen, want elk detail kan van betekenis zijn. En kennis is macht. Macht over de situatie, macht over de ander, macht over de werkelijkheid.
Voor een 'echte' spion geldt dit ook allemaal, maar voor hem is het een rol die in dienst staat van een doel dat het persoonlijke ontstijgt of daar zelfs niets mee van doen heeft: de vijand verzwakken dan wel uitschakelen om de machtspositie of de veiligheid van het land te versterken. Het bijzondere van Marías' personages is daarentegen dat hun solitaire opstelling geen rol is en ook geen hoger doel dient, maar een existentieel gegeven is. Ze kunnen niet anders dan afstand houden tot het bestaan, ze kunnen niet anders dan een muur van taal en denken optrekken tussen henzelf en de wereld.
Dat is tragisch, want die afstandelijke, analytische, cerebrale houding is niet alleen een manier van handelen, zoals bij spionnen, maar eerst en vooral een manier van zijn, die gevoed wordt door een diepgewortelde achterdocht. Marías' personages kunnen de wereld niet anders tegemoet treden dan als spionnen. Maar in tegenstelling tot wat er bij professionele spionnen doorgaans gebeurt, levert hun onthechte manier van zijn en waarnemen niet of nauwelijks 'echte' kennis op over de mensen die ze bespioneren. Ook over de situaties waarin ze verkeren krijgen ze niet echt controle, laat staan dat ze greep krijgen op het leven, op de dood.
Deze diepe onzekerheid - de kern van Marías' romans - zien we ook in Tomas Nevinson. De spion blijft, zoals gezegd, in het ongewisse over de schuld of onschuld van de vrouw die hij moet vermoorden. En alle drie de verdachte vrouwen blijven een mysterie voor hem, ook al bespioneert hij ze op afstand, wint hij via anderen informatie over hen in en weet hij hun levens binnen te dringen.
Ook weet Nevinson niet wie er precies achter de opdracht zit (de Spaanse geheime dienst niet en ook de Britse geheime dienst niet - Tupra is alleen maar tussenpersoon); wie Tupra precies is (getuige ook de waaier van namen waaronder hij opereert); wat er omgaat in Berta Isla (met wie hij sinds zijn terugkomst uit Engeland weer contact heeft); wie hij zelf is geworden sinds hij niet meer actief is voor de Britse geheime dienst. Het blijft bij vermoedens, gissingen, veronderstellingen.
Maar er is nog iets anders aan de hand. Nevinson (die - en dat is natuurlijk geen toeval - van hetzelfde bouwjaar is als Marías: 1951) lijkt minder opgewassen te zijn tegen zijn existentiële eenzaamheid dan de ik-vertellers uit Marías' vorige romans. De muur van taal en denken waarmee hij zich probeert te weren tegen het woelen van de wereld wordt aangevreten door melancholie. Zo roept de provinciestad Ruán weemoedige herinneringen op aan een manier van leven die in Madrid niet meer bestaat, maar die hij als kind nog heeft meegemaakt. Ook verlangt hij 'vaag' (als typische Marías-verteller houdt hij natuurlijk een slag om de arm) terug naar de Tomas Nevinson die hij was voordat hij geheim agent werd, toen hij nog 'niet overal het kwaad zag en geen schade had geleden of 'latere schade' had toegebracht, zelfs geen eerdere schade...'
Het zijn gevoelens die niet los kunnen worden gezien van de omstandigheid dat hij een flinke tijd uit de running is geweest en, meer in het algemeen, met zijn leeftijd. Maar minstens zo belangrijk in dit verband is dat Nevinson deze keer de opdracht krijgt een vrouw te vermoorden. Hoe dan ook, het moet mede aan deze tegennatuurlijke missie en de verrassende afloop ervan te danken zijn dat zijn relatie met Berta Isla schoorvoetend aan intimiteit lijkt te winnen.
Maar je weet het nooit. Of om met Berta te spreken: 'Dat kan. Dat zou kunnen.' Het zijn de laatste woorden van Marías' laatste roman.
★★★★☆
Uit het Spaans vertaald door Arie van der Wal. Meulenhoff; 636 pagina's; € 26,99.
Hide text