Kijk naar mij. Zie mij eens op mijn eigen onnavolgbaar mooie wijze stout wezen. Met als verborgen subtekst: hou van mij. Hou van mijn burgerlijke anarchie, van mijn op het gouden apothekersweegschaaltje van de correctheid gewogen middenstandersmeningen. Hou van mijn geveinsde eigenzinnigheid. Het beeld van dat verlangen komt naar boven, telkens wanneer ik de stuukjes van Luuk lees. Luuk Gruwez bekijkt de wereld maar vooral zichzelf, staat verbaasd en schrijft daar vervolgens een column over die te horen is op Radio 1 ( De toestand is hopeloos, maar niet ernstig ) of te lezen in De Standaard Magazine . De milde bedoelingen van deze ongebreidelde opiniekweek maakt Luuk Gruwez duidelijk in de column ,,Een passabel zoogdier'', opgenomen in zijn eerste columnbundel Slechte gedachten : ,,Het is me er namelijk alleen maar om te doen als een in de twintigste eeuw verdwaalde rederijker te kwinkeleren.'' Kwinkeleren betekent blijkbaar ,,vrolijk zingen''.
Gruwez probeert de stemming dan ook vrolijk te houden in Slechte gedachten. Het boek is een luchtgeestige stoet van gedachten met voor elk wat wils. Een olijke kwinkslag? Een beetje diepzinnig? Een vleugje tristesse? Misschien zelfs een beetje stout (nudge nudge)? U vraagt en guitige Gruwez tapt uit het nimmer ledige vat van zijn opiniërende bestaan. Alleen: Gruwez weet overal wel iets over te vertellen, maar dat maakt hem natuurlijk nog geen groot denker. Hij poseert vooral graag als recalcitrante commentator van ons bestaan, maar zijn gedachten zijn helaas gemeengoed. VTM heet bij hem nog altijd een ,,pretnet'' en de televisie een ,,technicolore anus''. We zouden leven in een gevoelloze tijd, ,,Heimwee is, vrees ik, niet meer in de mode en wordt hier en daar al verboden.'' Tegenwoordig zou alles kunnen, maar tegelijk moeten we uitkijken voor het tegendeel: ,,De Neopreutsen komen eraan''.
Gruwez dolt met de werkelijkheid, en glimt van trots bij de frivoliteit van de o zo aardse axioma's die hij daaruit puurt. ,,Poetsvrouwen? Het zijn de verpleegsters van het heelal.'' ,,Ik ken geen enkel hertenkalf dat niet mooier is dan Claudia Schiffer of Naomi Campbell.''
Elke column ruikt naar het correcte gelijk. Het zijn grootste-gemene-deler-luchtjes die verkocht worden alsof er al voor minder tot de guillotine zijn geleid. Gruwez sleurt er pseudo-diepzinnige ideeën bij waarvan je voelt dat je geacht wordt ze leuk en slim te vinden, ook al zijn ze banaal: ,,Het heeft mij altijd verwonderd dat alles begint met het begin en eindigt met het einde en niet begint met het einde en eindigt met het begin.'' ,,Wat is het verschil tussen erotiek en pornografie? De eerste wil de tijd laten duren, de tweede wil de tijd doden.'' Of hij koketteert met moedwillige contradicties die erom smeken door de lezer doorzien te worden: ,,Nu maak ik mij flink wat zorgen: mijn eigen ijdelheid neemt zienderogen af.''
Zowat elke gedachte vertrekt vanuit des schrijvers navel. Gruwez' perspectief op de dingen is de maat van het bestaan. Ik heb niet eens het gevoel gehad dat in deze columns veel over de wereld gezegd wordt.
Wat allemaal niet wil zeggen dat je het met Gruwez om de haverklap oneens zal zijn. Was het maar zo. Met deze columns kan je het gemakkelijk eens zijn omdat ze niets zeggen. De woorden tollen als zot rond een mentaal vacuüm. Allemaal heel gezellig hoor, daar niet van: de stukken knetteren als een uit de kluiten gewassen haardvuur. Om te knuffelen zo snoezig zijn ze. Alleen wíl ik me helemaal niet aan Luuk Gruwez verwarmen. Ik erger me aan de zelfgenoegzaamheid waarmee hij zich aan Herman de Coninck spiegelt om zijn eigen tolerantie in de verf te zetten (,,wij waren afkerig van gewichtigheid en dogmatiek: gelijk was voor de anderen''). Ik moet niets hebben van de ironische weltschmerz (,,Ik heb een kraan die lekt en een neefje met acne. Niets komt ooit nog goed'') of de onverholen witzen (over het laatste avondmaal: ,,Naam van de zaal? 't Hofken van Olijven, zeker?''). En dat hij volgens een van de columns zijn penis tegenwoordig de naam ,,Sultan Suleyman de Prachtlievende'' geeft, zal me al helemaal - euh - worst wezen.
Echt klef wordt Luuk Gruwez wanneer hij zijn eigen fouten toegeeft. In de allerlaatste column van de bundel (bloedstollende titel: ,,Credo'') verkondigt Luuk Gruwez luidkeels dat hij zich aan columnisten ergert, dus ook aan zichzelf, ,,de columnist is iemand die niet slim genoeg is om filosoof te zijn en niet geestig genoeg om cabaretier te zijn.'' Dat slaat in ieder geval wat hemzelf betreft de nagel op de kop. Maar waarom blijft hij dan met uitgestreken gezicht verder schrijven? Ik ken mijn eigen tekortkomingen, en omdat ik ervoor uit durf komen zal het uiteindelijk wel niet zo erg zijn als ik zelf beweer? Ajakkes. Om Gruwez een laatste keer te citeren: ,,Je parfumeert je van top tot teen met de meningen van anderen om te verhullen dat je zelf maar een luchtje bent.''
Masquer le texte